3 augustus 2023. We hadden vannacht ieder een eigen kamer in het klooster van Suore di Giuseppe in Aosta. Mijn eerste gedachte was: zo kan ik alvast wennen aan het alleen zijn. Gisteravond zijn Iris en ik als afronding uit eten geweest. Een karafje met rosé verhoogde de eetvreugde. Met kleine slokjes genoot ik van het heerlijke roze vocht. Ik had al lang geen alcohol gehad, het laatste biertje was in Frankrijk. Ik ben voorzichtig met alcohol, die zakt bij mij altijd snel in mijn benen en dat kan ik hier niet gebruiken met al die hoogtemeters. Een ijskoude cola is een goede vervanger.
Terug op mijn kamer viel ik meteen in slaap, mijn iPad, waar ik mijn dagboek in bijhoud, vond ik halverwege de nacht naast mijn hoofd terug. Klaarwakker zette ik vervolgens het hoofdkussen in mijn rug en schreef alsnog mijn ervaringen.
Het boek van Ben ligt weer binnen handbereik. De planning is dat ik om acht uur ga lopen. Een zacht klopje op de deur kondigt Iris aan. Zittend op mijn bedrand eet ik een appel als ontbijt, ik krijg hem nauwelijks door mijn keel. Het afscheid is begonnen, het valt niet meer weg te duwen. Met een laatste blik door het vertrek sta ik op. ‘Oké, we gaan’, zeg ik zo normaal mogelijk en kijk Iris aan. Ik breng de sleutel terug bij de zuster, ze is in gesprek en ik wil het afscheid niet rekken. Ik leg mijn hand even op haar schouder als afscheid. Vanaf het binnenplein werp ik nog een laatste blik naar het raam van de kamer waar ik sliep. Iris opent de poort en dan stappen we op straat. Het is zover…
Kort knijp ik mijn ogen dicht, dring de tranen naar achter en kijk haar vervolgens aan. Mijn mond maakt woorden die ik zelf niet hoor. Het suist in mijn hoofd, mijn ogen kunnen nauwelijks de tranen inhouden. We geven elkaar een knuffel en dan keer ik me om. Ik ben weer alleen. Ik draai me nog een paar keer om en zwaai, het blauwe figuurtje op de stoep wordt steeds kleiner. De tranen lopen over mijn wangen. Ik wist dat het zou komen. Ik wist dat het moeilijk zou zijn. Desondanks voel ik me afschuwelijk eenzaam.
Ik dwing mezelf te concentreren op de supermarkt waar ik nog eten voor vandaag moet kopen. Ik loop wel tien rondjes door de winkel. Als ik uiteindelijk bij de kassa kom, blijkt dat ik het fruit zelf had moeten wegen. Ik kijk de caissière aan en zeg: ‘Laat maar zitten.’ Met alleen brood en een warme maaltijd loop ik de winkel uit. Dom, dom. Maar het boeit me niet.
Als ik een koffietentje zie, stop ik. Ik moet iemand spreken, ik kan zo niet de bergen in. Gelukkig neemt Arie meteen op. Hij begrijpt waar ik doorheen moet. ‘Huilend vertel ik: ‘Ik zie er zo tegenop om alleen verder te gaan, het was zo gezellig met Iris.’ Meteen vervolg ik nog snikkend: ‘Natuurlijk ga ik verder, en ik weet dat dit ook voorbij zal gaan. Ik heb er tenslotte zelf voor gekozen om alleen te gaan, maar nu is het gewoon niet leuk.’ Daarna drink ik mijn sterke koffie in één keer op en zoek de route. Over de Romeinse boogbrug loop ik de stad uit. Ik voel de keitjes uit de tijd voor Christus door mijn zolen en ik denk aan de Romeinen die hier ook over liepen, het leidt me even af.
Het wordt een stevige dag met veel kilometers. Het hoogteprofiel laat meerdere pittige hoogtes zien. Ik stel het vijf kilometer schema in. Het zal zeker zes uur worden, maar mijn bed is besproken.
De eerste vijf kilometer gaan vrij vlot. Na een korte pauze ga ik verder richting het Château, ik zie hem al van verre boven me. Als ik er vlak voor ben zie ik dat de weg is afgesloten. Ik baal, weg is mijn schema. Ik gluur door het hek en kijk of ik er echt niet langs kan, ik heb echt geen zin om om te lopen. Helaas. Om niet nog meer tijd te verliezen pak ik de weg die aangewezen wordt door een papier waarop met stift Via Francigena is geschreven. De vervangende route. Wat er verder op het bord staat kan ik niet lezen. Maar wat mij zorgen baart is de tekening van de vervangende route. Voor zover ik het met mijn onervaren ogen kan beoordelen, lijkt het of de route hoog de bergen in gaat en een behoorlijke lengte heeft. Twijfelend loop ik weer terug.
Opeens zie ik een man in een rode shirt, hij is nogal dik, zijn sportbroek blijft in zijn bilspleet hangen. Hij kijkt naar mij, naar wat ik doe. Als hij ziet dat ik de afsluiting begrepen heb, steekt hij zijn duim op en loopt weer terug. Maar niet helemaal, even verder blijft hij staan. Ik ben er nog niet uit, ik baal als een stekker. Al die tijd sta ik stil, het originele pad gaat er niet van open. Ik pak Organic Maps erbij. Die laat een route zien langs de weg. Niet echt gezellig en zeker niet met de hitte van vandaag, asfalt met deze temperaturen is vreselijk.
Als ik de man nog steeds zie staan besluit ik naar hem toe te lopen, waarom staat hij hier eigenlijk nog steeds? Met een beetje Frans en Engels vraag ik waarom ik er niet langs kan. Hij loopt met me mee naar het bord met de vervangende route. Zijn vinger wijst naar de lijn en vooral naar de hoogte, die is niet voor de poes. Vijfenveertig minuten in plaats van tien. Ik zie aan zijn gezicht dat de vervangende route zijn voorkeur niet heeft. In gedachte zie ik smalle paden met gapende afgronden, grote rotsblokken om over te klauteren. Ik heb ze de eerste dagen van de Alpen al gehad. En is dit pad wel gecontroleerd door experts? Er komen veel vragen boven terwijl ik naar het blauwe lijntje kijk met hoogtemeters die niet misselijk zijn.
De beslissing is gemaakt. Als ik de man duidelijk maak dat ik naar de “strada” ga, knikt hij tevreden en loopt naar zijn eigen woning hier dichtbij. Ik kijk nog eens naar zijn rug, hoe bijzonder dat hij daar net was, alsof hij me wilde beschermen.
Ik zet Organic Maps aan en loop de weg terug naar het dorp. Op de GPS zie ik dat de weg een flinke lus maakt waardoor ik nog meer tijd verlies. Op de plaats waar de wegen het dichts bij elkaar komen is er een hoogte verschil van een meter of vijf. Ik kijk eens naar het struikgewas dat ertussen zit. Mijn besluit is genomen. Met mijn stokken peil ik de grond voor elke stap die ik zet. Ik hou me vast aan de bomen en zet mijn voeten klem tegen de stammen als ik me stap voor stap naar beneden werk waar de andere weg is. Op de rand boven de andere weg stop ik. Ik gooi mijn stokken naar beneden, maak mijn rugzak los en gooi die er achteraan. Voorzichtig ga ik op de rand zitten. Ik werk nog wat bramenstruiktakken weg, peil nog eens goed de afstand en de plaats waar ik terecht kom en spring!
‘Zo’, zeg ik tevreden terwijl ik mijn broek afklop, ‘die bocht is mooi afgesneden’. Ik stop de waterflessen weer in het zijvak en doe mijn rugzak op mijn rug.
Bij een kruispunt staar ik naar de borden, welke kant moet ik op? Opeens stopt er een auto, een vrouw begint te praten. Ik begrijp het niet, ik sta toch netjes aan de kant? Als ik beter kijk, zie ik dat voor in de auto een vrouw zit. Ik heb haar eerder gezien, het is een pelgrim. De bestuurder zegt dat ze ons naar het punt zal brengen waar de route weer uit de bergen komt. ‘Wow’, roep ik dankbaar en stap snel in de auto. In een hoog tempo scheurt de vrouw door de straten en stopt op de afgesproken plaats. Weer iemand die voor me klaar staat. Weer iemand die mij helpt de gevoelens van eenzaamheid te bedwingen.
Ik heb ook binnenpret en denk: al was ik niet teruggegaan en al had ik die weg niet afgesneden, dan was ik niet op dát moment op die kruising geweest. Het heeft zo moeten zijn. “What’s ment to be”.
De andere pelgrim, een Franse vrouw, loopt met mij op, het lijkt mij ook logisch. Liever was ik alleen verder gegaan, juist vandaag. Ze vraagt of ik Frans spreek. Ik antwoord: ‘A petit peu’, waarop de vrouw verder in het Frans blijft ratelen. Ze is duidelijk van plan om bij me te blijven. Het woord “marche” wat Fransen gebruiken voor wandelen is bij haar van toepassing. Ze masseert in een hoog tempo en zet haar wandelstokken op een driftige manier voor haar uit. Als in een automatisme hol ik achter haar aan. Ze wil weten hoe oud ik ben, als ik antwoord dat ik 67 ben antwoord ze: ’Ik ben 70.’ Mijn 67 jaren lijken niet genoeg. Met respect zie ik dat ze een goede conditie heeft, veel beter als de mijne. Op haar rug heeft ze een grote rugzak waaronder een tent en een slaapmat hangen, een beker, vastgebonden met een touwtje, wipt mee op het ritme van haar stap. Ze vraagt waar ik slaap, ik antwoord dat ik een kamer geboekt heb. Ze kijkt me aan alsof ik iets vreselijks gedaan heb. ‘Ik kampeer,’ antwoord ze resoluut. Ik voel mijn pelgrimsstatus meters zakken. Inderdaad ik ben lui, inderdaad ik vind het heerlijk om een bed te hebben, inderdaad ik kampeer niet meer, inderdaad vind ik pauzes leuker als wandelen. Zelfs de roze-rode kleur van mijn shirtje valt uit de toon.
Ik wil alleen lopen, hoe doe ik dat? De vrouw is duidelijk van plan bij mij te blijven. Als eerste stop ik met achter haar aan te hollen en ga ik verder in mijn eigen rustige stap. Even verder wacht ze me op. Ik blijf hardnekkig rustig lopen en als ze even uit zicht is, doe ik mijn rugzak af en neem een pauze. Lekker onderuitgezakt zit ik tegen mijn rugzak en bel een zusje om wat te babbelen. Opeens komt er een schaduw over me. Nee, hè! De vrouw is terug gekomen. Nu krijg ik een uitbrander, ze dacht dat ik verdwaald was. Met opgetrokken schouders laat ik haar ongenoegen over me heen gaan. Ze behandelt me als een klein kind. Met grote ogen zie ik dat ze vervolgens naast me komt zitten. Ik zie geen oplossing meer behalve die ene die best heftig is: ik moet zeggen dat ik alleen wil lopen. Alsof ze het inmiddels aanvoelt. Ze staat op. Ik zeg nog vriendelijk: ‘Ik zie je wel in Châtillon.’ Met venijnige stappen loopt ze weg. Opgelucht eet ik mijn brood en ga dan weer verder.
Even verder wordt er in fases aan de weg gewerkt. Geduldig wacht ik tot ik kan passeren maar keer op keer stoppen de mannen en zorgen dat ik ongestoord door kan lopen. Wat een lieverds alsof ze voelen dat ik me alleen voel.
Door het oponthoud bij het kasteel ben ik veel tijd verloren. Ik probeer het in te halen. Het pad gaat omhoog naar ruim 600 meter. Het zweet loopt van me af, ik smeer mijn schouders extra in, de zon is moordend. Gelukkig heeft elk dorpje wel een waterpunt. Keer op keer vul ik mijn fles bij. Uren gaan voorbij, er komt geen einde aan het pad. Losse keien, boomwortels, ik moet zorgvuldig elke stap zetten.
Boven loop ik door de mooiste dorpjes. Smalle straatjes, huizen opgebouwd van op elkaar gelegde keien en op het dak grote leien. Kunstig opgebouwde schoorstenen en complete boomstammen als een soort vierkant. Ik blijf foto’s maken, ze prikkelen mijn fantasie. Hoe zou het zijn om hier de wonen?
Ik passeer een totaal verlaten dorpje, deuren hangen scheef in hun hengels. De cicaden met hun snerpende geluid maken de sfeer wat sinister.
Als ik bij een kleurig versierd huisje kom, stop ik voor een foto. Boven op het balkon zit een man met een bruin bloot bovenlijf. Ik weet niet wat ik hoor als hij Nederlands begint te praten. En praten dat wil hij graag. Hij was getrouwd met een Nederlandse vrouw en na een half jaar had hij Nederland de rug toegedraaid. Het Nederlands spreekt hij nog met zijn zonen die in Nederland wonen. Hij wil graag op de foto. Hoe leuk het ook is, het is al laat en er zijn nog zoveel kilometers te gaan.
Mijn voeten doen pijn. De hitte is onverdraaglijk. Bij de volgende waterplaats vul ik mijn hoed met water en zet hem op. Het water loopt heerlijk over mijn schouders zo mijn shirt in. Maar niet lang, het water verdampt snel.
Mijn benen willen ook niet meer. Nog nooit ben ik zo moe geweest, altijd kon ik nog in beweging blijven en de moeheid negeren. Het laatste stuk omhoog stop ik na elke dertig stappen. Nog trager als een schildpad loop ik zo de laatste kilometers. Bijna dertig kilometer is het met al die extra stukken geworden.
Om kwart over zeven kom ik bij het hotel, ik kan een glimlach nauwelijks opbrengen. De vrouw is zo lief, ze ziet hoe moe ik ben, ze voelt gewoon dat ik dat nu hard nodig heb. De tranen komen in weer in mijn ogen, maar nu van dankbaarheid.
Ik val op het bed neer en app naar huis dat ik gearriveerd ben. Dan valt mijn oog op het bad in de badkamer. Ik zet de kranen wijd open, ruisend vult het bad zich als de watervallen in de bergen. Met een kreetje van genot laat ik mijn afgepeigerde lijf in het warme water zakken. Eindelijk. Morgen zie ik wel weer…
Vronie, heel veel 🧢🧢🧢 af! Chapeau👍💪
Wat weer een avontuur Vronie en weer alleen, valt niet mee he. Daar moet je weer aan wennen. Maar ala er is van boven af weer gezorgd dat er ,n paar engelen op je pad kwamen. Ik ben heel trots op je dat je dit allemaal doet toi ,toi toi.
Heftige dag, dapper doorstaan.
Groetjes en… Take Care!@