11 juli 2023. Het duurt zeker drie minuten tot het tot me doordringt dat het mijn wekker is die gaat. Om zeven uur zitten we op het terras aan het “petit dejeuner”. Als ik help met opruimen wijst mijn gastheer door het raam naar de schuur. Hij wijst naar ronde balen, als je niet beter weet denk je aan een soort gras met veel onkruid. Het doet me denken aan de balen van vroeger van het gras langs de weg. ‘Cannabis’, zegt hij met een grijns.
Als ik een vergoeding geef voor alles wat ze me hebben gegeven en niet alleen de voedingsmiddelen maar vooral de hartelijkheid, wordt dat geweigerd. Maar daar ben ik het niet mee eens, dan wil ik dat het voor de spaarpot is voor de kinderen. Om half acht loop ik door het hek. Christine zwaait me nog lang na.
Ik ga vlot van start. Ik heb voorlopig schoon genoeg van die velden dus ik kies een pad die door de dorpjes loopt. Als snel loop ik weer in mijn hemdje, de lucht is zwaar.
In dit gebied zijn veel windmolens, een gebied als bij ons de Wieringermeer. Het is een fascinerend gezicht als ik zie hoe twee verschillende tijden elkaar ontmoeten. Achter de kerk van de 17e eeuw rijst een hoge witte windmolen op. De windmolen staat stil, het ziet er wat triest uit er is namelijk geen zuchtje wind. De kerk daarentegen is vol activiteiten. Duiven vliegen al koerend af en aan en ook de huiszwaluwen vinden mooie hoekjes voor hun bouwsels.
Al snel krijg ik een beetje onbestendig gevoel in mijn maag, mijn gedachten gaan meteen terug naar het water uit de grote kraan buiten. Toch denk ik eerder, als het komt van het water, het mijn eigen schuld is. Ik vul de fles met water steeds bij. Het is beter de restjes weg te gooien en in één de keer het water te vernieuwen. Wat extra zout kan ook geen kwaad redeneer ik, ik zweet veel. Als ik mijn tong boven mijn lip haal, proef ik zout. Bij het volgende kerkje maak ik een beker bouillon voor mezelf. Er loopt daar een vrouw met een gieter, ze geeft bloemen water. Ze komt even gezellig wat babbelen.
Ik strek me uit op het gras maar dat is van korte duur, ik wordt aan alle kanten gestoken door minuscule miertjes. Er kunnen nog wel wat bulten bij. In mijn lies ben ik eerder ook flink gestoken, ik heb daar nu een rode streep die ik goed in de gaten houd.
Opeens zie ik dat mijn telefoon bijna leeg is. Ik pak mijn powerbank om hem weer op te laden. Ik ben verontrust als ik zie dat die ook leeg is. Wat gek! Zou hij stuk zijn? Wat het ook is, ik moet wat stroom zien te vinden.
Als ik een bord zie met “depot pain” zie verlaat ik hiervoor de route. Het kan geen kwaad om wat vers brood te hebben. Een goeie keuze!
Naast de broodmachine is een jeugdgebouw. Ik ga naar binnen en vraag of ik mijn telefoon mag opladen.
Opeens tikt een jonge vrouw me op de schouder. ‘Wil je iets kouds drinken’, vraagt ze, ‘ik woon op nummer elf’, vervolgt ze. Na een kwartiertje is mijn telefoon in ieder geval genoeg gevuld om de route te zien de rest van de dag en ik loop nieuwsgierig naar huisnummer elf. Ik stap in een mooie koele tuin. Ingrid, want zo heet ze, houdt een 1.5 liter grote fles met gekoeld water voor me omhoog. Ik moet lachen, die kan ik echt niet meenemen. Maar ik kan wel mijn fles ermee vullen en de rest drink ik op. Het is gezellig bij Ingrid. Water wordt koffie met twee cakejes. We wisselen telefoonnummers uit en er komt nog een banaan voor in mijn tas. Opeens zie ik dat het ruim twee uur is en ik moet nog 18 kilometer lopen, vier uur zeker!
Snel hang ik de rugzak weer op mijn schouders en zeg Ingrid gedag. Het valt niet mee om mijn tempo terug te vinden. Ik heb helemaal geen energie meer. Als er een auto stopt en de man me heel lief uitlegt waar nog meer verse dingen uit de automaat gehaald worden, zeg ik: qui merci’, maar loop door.
Langzaam ga ik stap voor stap door de uren. Zonneschijn wordt afgewisseld met regen en onweer. Maar de temperatuur blijft hoog. Het schiet niet op. Ik vind wat afleiding in de sprinkhanen die hier ruimschoots aanwezig zijn in de berm.
Eindelijk ben ik in de straat waar m’n logeerverblijf is: ESAT les Antes, het zegt me niets. Achter in het dorp loop ik tenslotte tegen het gebouw aan. Ik stap door de open deur. Ik zie jongen mensen zitten, buiten en binnen. Stuk voor stuk hebben ze allemaal iets, mensen met een beperking. Na nog drie trappen omhoog te zijn gezwoegd vind ik op de bovenste verdieping een kamer voor mij. Ik val op het bed neer. Net als ik me afvraag of er iets van eten is wordt er op de deur geklopt. Een Afrikaanse jongen staat voor de deur. ‘Diner’, is het enige wat hij zegt. Achter de deur wacht hij netjes tot ik meeloop.
Oh, wat een verwennerij, ik kies voor veel fruit, yoghurt en een stuk preitaart met veel sla. Ik word openlijk door ze bekeken en al snel komen er vragen: hoe oud bent u, waar woont u en ga zo maar door. Ik moet lachen als ik aan Celine, die in de keuken meehelpt, vraag of ik nog een stukje meloen mag. Ze kijkt me aan door haar bril en zegt resoluut: ‘Nee’. Even later komt ze toch met een glimlach een schaaltje brengen.
Na de maaltijd loop ik weer naar zolder, keer op keer word ik vriendelijk begroet door de cliënten. Wat een geweldige instelling is dit, goud waard voor al die mensen die zich hier echt “thuis voelen”. Ik zie hoe ze blij in hun eigen wereld leven. Wat is beperkt eigenlijk, vraag ik me af. Ervaren deze mensen zich als beperkt? Ik denk dat er veel mensen zijn, die theoretisch niet beperkt zijn maar in hun gedrag veel meer beperkingen vertonen. ..
.
❤️
Wat ontmoet je een hartverwarmende gastvrijheid op je pad…wat zal dat goed doen.
En inderdaad kunnen we ons afvragen, wie is/zijn er in feite beperkt…
Liefs en heb het goed xxx
Goh Vronie, wat is het weer bijzonder om (in m’n gedachten) met je mee te wandelen. Ik geniet weer van je belevenissen, wat ben je toch een sterke vrouw. Succes hoor. Liefs van Truda vanuit de Wogmeer xxx