De Mairie van Étalans…

24 juli 2023.  Aan het kleedje buiten en aan het stoelkussen zie ik dat het vannacht geregend heeft. Mijn gastvrouw brengt een heerlijk ontbijt die ik in één keer naar binnenwerk. Het kuipje met yoghurt gaat mee.

Buiten is het bewolkt de temperatuur een stuk lager als gister. Het loopt heerlijk.

Na vijf kilometer is het tijd voor mijn eerste pauze. In het dorpje Étalans loop ik naar de mairie, ik wil graag een stempel. Met mijn stokken in mijn ene hand duw ik met mijn andere hand tegen de deur. Die geeft niet mee. Dicht, jammer. Ik doe evengoed mijn rugzak af en neem plaats op de trap voor mijn geplande pauze.

Aan de overkant staat een groepje peuters klaar met hun begeleiders. Ze zien er schattig uit, allemaal een hoedje of petje tegen de zon. Het doet me erg denken aan de gedisciplineerdheid van de Japanse peuters met hun begeleiders, ze droegen daar allemaal hetzelfde petje. Deze kindjes zijn behoorlijk vrijer en de hoedjes en petjes zijn ook verschillend. Maar als de juf iets zegt, zie ik dat ze toch alle aandacht krijgt.

Opeens zie ik dat een man mijn aandacht probeert te trekken, mag ik misschien niet op de stoep zitten? Hij wijst naar iets aan de muur. Ik kijk om en zie daar een belknop. Ik had die al gezien maar nam aan dat die voor serieuze gevallen was en dat is mijn stempel absoluut niet. Maar nu durf ik toch op de knop te drukken. Een deur gaat open.

Met mijn credential in mijn hand ga ik naar binnen. Een vriendelijke vrouw begroet me en natuurlijk krijg ik de stempel. Opeens bedenk ik me dat ze me misschien kunnen helpen met het vinden van een slaapplaats. Ik had zelf al gebeld met de mairie van Autanne maar het antwoordapparaat was zo snel ingesproken en er werd zoveel verteld dat ik er geen touw aan vast kon knopen. Mijn vraag is daarom:‘Vous parlez Anglais’, waarop ze ontkennend met haar hoofd schud. Meteen wijst ze achter haar naar haar collega en ze zegt: ‘Elle parlez Anglais.’ Er komt een lachend hoofd achter een beeldscherm vandaan en het gesprek gaat verder in het Engels. Ze belt voor mij nogmaals naar het gemeentehuis van Aubonne, inderdaad gesloten. ‘Wil je misschien koffie vraagt ze.’ Wat een feest, ze vraagt of ik koffie wil. Moed gekregen door de hartelijkheid van de vrouw in het vrolijke gebloemde bloesje vraag ik: ‘Weten jullie misschien anders iemand waar ik mijn tent in de tuin kan zetten?’ Ondertussen komt er een man nieuwsgierig op onze stemmen af. Ik vind dat ik me eerst maar eens moet voorstellen. ‘Paul’, zegt de man, ‘ik ben hier de maire.’ ‘Lucie’, zegt de vrouw met het gebloemde bloesje. Haar ogen kijken me sprankelend aan door de brillenglazen. Nu komt ook de vrouw die ik het eerst aansprak erbij staan. ‘Ik ben Severine’, zeg ze. Ook zij maakt een vertrouwde, lieve indruk. Terwijl ik praat met de anderen en van de koffie drink, gaat Severine achter de telefoon zitten. Opeens komt er een duim omhoog. Ik krijg een brok in mijn keel als ik hoor wat ze heeft gedaan. Ze heeft iemand gevonden waar mijn tent in de tuin mag staan, het adres is zelfs aan de route. Ik hoef slechts twee kilometer verder te lopen. Oh, wat ben ik blij. Ik kan haar wel zoenen.

Paul, de maire, heeft veel vragen. Hij wil alles weten over mijn wandeltocht. Ik laat hem de credencial zien waar hij aan de hand van de stempels mijn tocht kan volgen. De rugzak moet er ook bij. Hij tilt hem op en doet hem op zijn rug, vervolgens kijkt hij me met grote ogen aan: ‘Kan jij die dragen, zo zwaar’, roept hij uit. Hij kijkt me nu lachend, keurend aan, ik ben duidelijk in zijn aanzien gestegen. Lucie wil nu ook de rugzak wel eens proberen. Een tweede kopje koffie blijft niet uit en ook de koekjes en de snoepjes niet. Ze vinden dat ik zoveel mogelijk moet meenemen voor onderweg. Het wordt een lange koffiepauze, het gesprek gaat ook over thuis en Lucie vertelt over haar vakantie en haar zoontje. Toch wel wat nieuwsgierig wil Paul weten hoe oud ik ben. Wat blijkt, we zijn leeftijdgenootjes. Ik zie in zijn ogen dat hij gecharmeerd is van me. Ik kan het dan ook niet laten hem wat te plagen. Voor ik wegga maken we nog een groepsfoto. Lachend zeg ik tegen hem: ‘Je buik inhouden hoor.’ Zijn ogen kijken ondeugend. Paul wil graag de foto waar hij de rugzak draagt dus ik noteer zijn. telefoonnummer. Inmiddels barst buiten het onweer en de regen los. Ik wil ze niet verder storen in hun werk en ga nog even zitten lezen. Het is inmiddels al elf uur, ik moet me gewoon losscheuren van de gezelligheid.

De glimlach is breed als ik weer verder loop. Wat zijn er toch veel fantastische mensen. En niet nu, eerder heb ik ook al zoveel geweldige mensen ontmoet. En weer realiseer ik me dat dit mijn camino maakt. Natuurlijk is de natuur mooi en passeer ik prachtige steden. Natuurlijk is deze hele wandeling één grote uitdaging ook al moet ik daarvoor regelmatig alles uit de kast trekken om het vol te houden. Maar ontmoetingen als deze… Bij de herinneringen wordt mijn glimlach alleen nog maar breder. Met plezier loop ik alsnog de kilometers, ook al had Lucie aangeboden om me te brengen. Met plezier kom ik laat aan.

De omgeving begint te veranderen. De bergen, de boerderijen, de bossen. De eindeloze velden zijn verdwenen. Ik durf weer om me heen te kijken, ik durf eindelijk naar de werkelijk prachtige vergezichten met bergen te kijken, het vertrouwen in mezelf of ik die wel aankan begint langzaam te groeien. De huizen beginnen langzaam de typische Zwitserse trekjes te krijgen. Ze zijn van weer een heel andere schoonheid. Ze zijn hoog, hebben prachtige balkons met daaraan een zee van rode geraniums. Ze zijn steeds vaker van hout gemaakt en hebben ver overstekende daken. Mijn ogen maken overuren.

Ik zie de eerste “alpenweide” met de eerste milkakoeien. In de blauwe, nevelige verte de Alpen. Ook de aanduidingen zijn hier anders, maar duidelijk. Het pad gaat soms over de boerenerven, zo dicht bij hun privacy dat ik wel drie kijk of dit echt klopt.

Als ik na een afdaling uit het bos bij een kerkje kom, hoor ik iets. Het komt uit de kerk. Het is gezang, de stemmen van mannen. Ik sta stil en luister. De prachtige zachte stemmen komen keihard bij me binnen. Zie me staan. Smerige schoenen, de blauwe regencape achter mijn hoofd gepropt, mijn haren nat en verwaaid. Verlangend luister ik weer en realiseer me dat ik zo niet naar binnen kan, daarbij er is iets met de muziek die me zegt dat ik daar niet hoor te zijn. Als ik aan de voorkant van de kerk kom zie ik een uitvaartauto.

De buien die rond elf uur losbarsten blijven terugkeren. Ik had mijn beenkappen niet aangedaan in de overtuiging  dat het bij die ene bui zou blijven. Oei, wat heb ik daar een spijt van. Ik voel hoe het water in mijn schoenen loopt. Dit kan niet, er is geen keus, ik moet proberen die dingen uit mijn rugzak te pakken en aan te doen zonder natter te worden. Ik trek mijn regencape als een tent op, boven mijn hoofd. Intussen probeer ik mijn rugzak daaronder af te doen. Mijn hoed valt in een plas. En, oh nee, niet nu… Ik moet opeens dringend plassen. Ik pak mijn plastuit uit het zijvak en maak de rits van mijn korte broek los. De regen klettert op me neer. Ik zie het verschil niet meer tussen het water uit de lucht en het water uit mij. Het is één natte watermassa geworden. Als ik me weer buk om nu de beenkappen aan te doen, zie ik door het blauw van mijn regencape een fel licht gevolgd door een knetterende slag. Als ik alles aan heb gekregen blijf ik nog even wachten, tot het ergste onweer afneemt.

De laatste kilometers zijn zwaar, er volgt nog een flinke klim naar het adres waar ik mijn tent mag zetten. Ik kan alleen maar hijgend denken: dit hoef ik morgen niet meer te doen. Eindelijk zegt Organic Maps dat ik op de bestemming ben. Zoekend kijk ik rond naar het huis, waar ik een foto van heb gekregen. De straat Le Main met nummer vier zie ik nergens. Ik vraag het aan een vrouw en die wijst me de richting. Als ik een huis zie met nummer vier bel ik aan. Niemand thuis. Vreemd. Ik aarzel of ik de tent alvast neer zal zetten, ze komen vast snel thuis. Ik besluit eerst te bellen, er wordt opgenomen. Dan volgt er een gesprek waarin de vrouw en ik elkaar totaal niet verstaan. Keer op keer zeg ik in mijn beste Frans dat ik voor de deur sta. Zij blijft vragen of ik haar zie. Ik begrijp er echt niets meer van. Dan zegt ze: ‘Ik kom eraan.’ Ik weet niet meer wat ze daarmee bedoelt en laat het wat over me heen komen. Er komt een kordate vrouw op de fiets aangereden en wenkt me. La Maine is geen straatnaam maar een naam van een gehucht een paar honderd meter verder. Ik stond voor het verkeerde huis.  Als ik mijn tent opzet in de tuin moet ik er inwendig om grinniken, zoiets overkomt alleen mij.

Het is moeilijk om op een helling een vlak stukje te vinden. Vlak voor een weiland richt ik de tent in en kruip er genoeglijk in. Ik hoor de koeienbellen aan de andere kant van het tentdoek. Zittend op mijn luchtbed, die ik gevouwen heb tot stoel, kijk ik terug in deze dag vol prachtige momenten. Ik doe mijn drijfnatte schoenen uit en kijk naar de gevolgen van deze natte dag. Het eelt lijkt los te laten, de huid is zo rimpelig als een stokoude vrouw. Oei, wat hebben mijn voeten op hun donder gehad. Snel trek ik droge sokken aan. Ik haal de zolen uit mijn schoenen en maak de veters los. Ik stop mijn schone shirtjes en ondergoed in de schoenen in de hoop dat ze morgen aan de binnenkant weer droog zijn. De zooltjes koester ik ‘s nachts als mijn baby’s  tegen mijn warme huid. Al gapende wil ik nog wat lezen, niet lang. Ik hoor hoe de regen klettert op mijn tent, de onweer die weer door de lucht rolt. Slaapverwekkend…

3 gedachtes over “De Mairie van Étalans…

  1. Iedere dag zit vol verrassingen en uitdagingen. . Al die regen en nattigheid is geen lolletje, maar de ontmoetingen tillen je op. Dappere dodo!

Geef een reactie