De pest en de ibis…

9 augustus 2023. Ik heb in één keer geslapen tot 6.00 uur. Om half zeven is er ontbijt. De meeste zijn al vertrokken. Ik ben de laatste die vertrekt, ik heb totaal geen haast. De 18 km staan niet in verhouding met die van gister. Ik praat nog wat met de vrijwilligers die ons zo verwend hebben en ze nodigen me uit om terug te komen als vrijwilliger. Met een knuffel gaan we uit elkaar.

Als ik de stad uit ben, kijk ik als in een automatisme eerst achterom. Daar zijn ze. Nog steeds zichtbaar maar het wordt wel steeds minder. Tot nu toe keek ik niet achterom. Het is teveel, het is nog te vroeg. Ik bewaar mijn dagen in mijn dagboek, mijn mooie herinneringen, mijn angsten, mijn twijfels ze zijn daar veilig. Ik begrijp alleen niet waarom ik steeds naar die toppen kijk, ik voel elke dag meer dat ik het contact met ze verlies. Als je niet beter weet zouden het net zo goed donkere bewolkingen aan de horizon kunnen zijn, zoals wij het kennen. Volgens Christiane zijn de besneeuwde toppen, die ik zo goed kan zien, in Zwitserland. Ik moet het wel geloven want Christiane komt zelf uit Zwitserland. Ik zie het haar nog lachend zeggen, eigenlijk nam ze met die uitspraak ze een beetje van me af.  ‘Ach’, zeg ik tegen mezelf, ‘wat maakt het ook uit waar de grens loopt.’

Tot mijn verbazing loopt de route een stuk langs de snelweg. Auto’s gaan in een hoog tempo langs me, ik voel hoe mijn haren door de vaart voor mijn ogen waaien.

Na de snelweg komen de dijkjes weer. Dijkjes die tussen de rijstvelden lopen. Dijken, wat klinkt het super Hollands. Maar bij ons lopen koeien en schapen. Elk stukje vee ontbreekt hier. De rijstvelden hebben een strakke groene kleur, het gras bij ons is genuanceerder. Het water in onze sloten stroomt niet zo snel. Hier houdt de vergelijking wel mee op.

Met de ervaring van gister weet ik nu wat ik kan verwachten. Kilometer na kilometer. Soms wordt de omgeving afgewisseld door maisvelden. De rijstplanten zijn nog vochtig van de nacht. Het vroege zonlicht doet de druppels die eraan hangen glinsteren als  kristallen.

De zon neemt snel toe in kracht, een schaduwplek voor een korte pauze wordt lastig. Uiteindelijk ga ik onder het viaduct zitten van een snelweg. Stoffig maar in de schaduw.

De grote bedrijven tussen de rijstvelden zijn een trieste herinnering aan andere tijden. De daken, rood gekleurd door de halfronde dakpannen,  zijn soms ingestort. Grote gaten gapen me tegemoet. Muren brokkelen af. Struikgewas woekert over de restanten. In alles doet dit beeld me denken aan het sprookje van Doornroosje. Het kasteel in het verhaal was ook helemaal overwoekerd met wilde rozen en bramen. De prins moest zich er met zijn zwaard een weg door banen. Toen hij Doornroosje boven in de toren vond kuste hij haar teder. wakker? En alle wilde begroeiingen verdwenen als sneeuw voor de zon. Hier ligt geen Doornroosje in de grote rode schuren, hier komt geen prins iemand wakker kussen. Hier zal de begroeiing niet verdwijnen na een kus. Elke jaar zullen er meer stenen, muren instorten, worden de gaten van de daken groter. Langzaam zullen deze grote schuren uit het zicht verdwijnen en opgaan in de natuur.

Ik heb het geluk dat een groepje Ibissen mij redelijk dichtbij laat komen zo kan ik een redelijke foto maken. Opeens weet ik waar ze me aan doen denken. Aan de tijd van de pest, aan de plaatjes in mijn geschiedenisboek. Toen werd er ook een soortgelijk masker gedragen met een zelfde gebogen snavel. Ik moet er zelf om lachen maar het beeld laat zich niet meer verjagen.

Hoog in de lucht heb ik een kort moment een vliegtuig precies boven me. In gedachte zie ik de passagiers zitten. misschien kijken ze wel door het raampje naar buiten. Misschien zien ze me wel lopen. Heel even deel ik deze plek met die honderden anderen mensen in de cabine boven me.

Toch is het niet alles vlakte vandaag, hier en daar vind ik in keurige rijen aangeplante plantsoenen van populieren. Het klimaat is bijzonder goed geschikt voor deze bomen. Met de bomen komen ook de sprinkhanen weer terug, vrolijke  beestjes die om mijn voeten dansen.

Halverwege de dag kruis ik het enige stadje wat ik vandaag tegenkom. Een, op dit moment, volledig uitgestorven plaatsje. Bij de stoplichten ga ik naar links. Die stoplichten moet ik erg om lachen, er is bijna geen verkeer. Maar die gedachte moet ik al snel bijdraaien. Grote vrachtwagens denderen keer op keer dwars door het dorpje en verstoren hiermee de rust maar zorgen ook voor veel onveiligheid.

Ik ga hier even van de route af en hoop dat het cafeetje, wat daar moet zijn, open is. Als ik kopjes zie staan op de tafeltjes weet ik dat ze gelukkig open zijn.  Ik doe mijn schoenen uit en haal  lopend op mijn rode sokken binnen koffie en een crémebroodje. Blij met de schaduw pak ik mijn boek erbij. Op dit tijdstip zijn er niet veel klanten, er hangen een paar mannen aan de bar. Ik voel hoe ze naar  me kijken. Ze hebben geen enkele aantrekkingskracht voor me, ze boeien me totaal niet en ik keur ze dan ook geen blik waardig.

Waar ik wel aandacht voor heb is de pharmacia aan de overkant. De steken van de muskieten zijn door het zweten heftiger geworden, ongemerkt krab ik tijdens het lezen over mijn armen en mijn benen. De steken in mijn hals beginnen ook op te spelen. Ik kijk op de kerkklok, bijna half een. Ik pak mijn portemonnee loop door het rode licht en open de deur van de apotheek. ‘Anti-histaminica per favore’, is het enige wat ik vraag. De appthereker in zijn keurige witte katoenen jas kijkt  me over zijn bril  keurend aan en loopt dan naar achter. Hij komt met een doosje loratidine terug. Ik leg geld neer en draai me al weer om. Hij roept me nog na: ‘Elke dag één tablet.’ Ik lach en knik en zeg in het Nederlands: ‘Ik weet het hoor.’ Ik lach hem nog eens toe voor ik op mijn rode sokken weer door het rode licht ga. Achter mijn rug sluit hij zijn apotheek, siësta. Ik druk een tablet uit de blister en neem hem met een slok koffie in.

Rond vier uur laat ik de rijstvelden achter me en loop het plaatsje Robbio in. Bij de Minicipio, het gemeentehuis, stop ik. Ik heb eigenlijk geen idee waar ik moet zijn. Ik loop aan de overkant bij het cafetaria naar binnen. Het meisje achter de bar hoeft geen uitleg, ze pakt de telefoon.

Vijf minuten later zet ik mijn rugzak neer voor de komende nacht. Ik ben niet alleen. Luca, een jonge knul die ook in Cavaglià was, ligt languit op een bed. We groeten elkaar met een grijns. Hij vertelde gister zo kinderlijk enthousiast over zijn eerste dag. Die dag, dat was vandaag.

Ik ga weer even terug naar het cafetaria. De cola, die ik in afwachting van mijn sleutel had gekocht, staat daar nog. In alle rust neem ik kleine slokjes van dit meesterlijke bruine vocht. Ik draai mijn glas om en om en laat daarmee de ijsklontjes dansen in mijn glas…

 

 

2 gedachtes over “De pest en de ibis…

  1. Lieve Vronie. Je vorderd gestaag met in je rugzak vele ervaringen en mooie herinneringen!
    Italië is inmiddels bereikt Top!!!Topper!! .
    Nog vele mooie dagen XX . Day by day
    Veel liefs
    Willy.

Geef een reactie