22 juli 2023. Om op de route van Organic Maps te komen loop ik het eerste stuk weer terug. Het wordt trouwens een “niet Ben” dag. In zijn beschrijving zie ik de eerste uren geen overeenkomst. Vanaf deze hoogte zijn de Alpen weer zichtbaar. Goed om eraan te wennen, redeneer ik bij mezelf.
Het gaat lekker en mijn schema vijf kilometer lopen en daarna een pauze lukt weer. Mijn eerst pauze hou ik in Pin, een klein dorpje zes kilometer verder. Ik zie daar een prachtig washuisje. Washuizen worden niet meer gebruikt, we hebben nu wasmachines. Vroeger waren er veel, er stroomde helder water door. Ik denk dat het, naast het praktische, ook heel sociale plaatsen waren. Heel wat nieuwtjes zullen hier uitgewisseld zijn in het verleden. Och, als die stenen toch eens konden praten. Dit washuisje is echt een mooi exemplaar, binnen is er een stenen bank en dat is voor mij ideaal. Ik zet mijn keukentje in elkaar en al snel wordt het water heet.
Ik kook op esbitblokjes. De geur en de naam brengen mij rechtstreeks naar vroeger, naar mijn jeugd. De witte blokjes ruiken penetrant, daarom draag ik ze in het zijvak. Vroeger hadden we een ijzeren speelfornuisje en er waren esbitblokjes. Waar die vandaan kwamen zou ik niet weten, ze waren er gewoon. In een hoekje van de schuur, daar waar ik net zo snel gezien werd kookte ik op dat fornuisje. Plakjes kaas, uit de keuken gehaald, liet ik smelten in een klein bakpannetje. Rabarber uit de tuin, dat was er in overvloed, kookte ik tot moes. Daarna flink suiker erover, het smaakte heerlijk. Rabarberstengels, en dan het rode gedeelte wat het dichtst bij de grond groeit, aten we overigens ook rauw. Als ik nu terugdenk aan mijn kookkunsten van toen, was het zeker een niet brandveilige actie. Het beeld van het fornuisje staat in mijn geheugen gegrift. En die esbitblokjes, ik brand ze met zoveel plezier. Ik kook met zoveel plezier mijn water, ik warm met zoveel plezier mijn eten op in mijn “fornuisje”. Eigenlijk speel ik er nog steeds mee.
Ook nu weer loop ik over paadjes waar niet veel mensen komen. Als ik niet door de dorpjes loop, zie ik bijna niemand. Ik betrap mezelf erop dat ik in mezelf begin te praten. Ik praat met mijn rugzak. Ik praat met mijn kleding en zeg dan rustig tegen een shirtje:’ Zo, ik stop jou in dit zakje, bij de sokken.’ De zinnen die ik tegen koeien zeg zijn over het algemeen niet echt vriendelijk. Ze kunnen je zo onnozel aankijken dan is mijn reactie meestal: ‘Wat zijn jullie toch maffe beesten ’, waarop de koeien, met hun grote bruine ogen, mij als reactie alleen maar zwijgend aankijken. Ik betrap mezelf op die malle gesprekjes en probeer het te stoppen. In de tent heb ik het meeste last van deze trekjes. Heel soms zing ik een liedje, toch verkies ik het liefst de geluiden van de natuur. In deze weken heb ik overigens vooral het geluid van de roofvogels leren kennen, het gepiep hoor ik al van verre.
Ook nu weer, ik loop op een smal pad omgeven door struiken, een alleen op de wereld gevoel. Opeens wordt de stilte doorbroken door het geluid van een trekker in een weiland, een auto, dus de weg is nabij en vervolgens wordt de stilte doorbroken door een kort gesuis van de hoge snelheidstrein. Ik glimlach, het valt dus nu wel mee met het “alleen op de wereld gevoel”. Bij het plaatsje Valentin kom ik weer uit op de route van Ben.
Voor Besançon zie ik dat de bramen niet alleen door mij worden geplukt. Ik zag eerder al een man met een grote witte emmer van struik na struik gaan. Dat is goed te doen want de hele berm is volgegroeid met bramenstruiken, er is genoeg voor iedereen. Nu hebben de struiken langs de weg niet direct mijn voorkeur, uitlaatgassen, stof.
Als ik een witte onbemande auto zie staan, speur ik al langs de struiken. Ik zie een vrouw met een bakje, ze buigt zich diep over de struiken en haar hand gaat keer op keer naar een vrucht. Zelf neem ik ze niet meer, mijn darmen raakten wat overenthousiast, dat is niet altijd handig. Jeanne, zo heet de vrouw, begint meteen voor twee te plukken. Ik zeg dat ik ze niet mee kan nemen dat ze binnen de kortste keren “pap” zijn. Ze wijst naar mijn waterflesje, ze wil zo graag delen. Keer op keer stopt ze er een paar in mijn hand, en ik eet ze toch steeds weer op. De gedachten aan mijn darmen duw ik naar achter. Jeanne, een grijze vrouw met warme blauwe ogen, wil alles van me weten. Mijn blik gaat steeds naar haar grijze snor, ik zie aan de afgesneden haartjes dat ze zich al zeker een week niet heeft geschoren. Als ik doorloop wenst ze me een goede en veilige reis. Als ik omkijk zie ik dat ze zich weer buigt over de bramen.
Ik kom Besançon niet aan de fraaiste zijde binnen. Ik loop bijna een uur door de buitenwijken. Ik verlies hier elke binding met de omgeving. Auto’s scooters het raast langs me heen. De temperatuur is hoger en steeds moeten wachten voor een rood stoplicht is ook niet bemoedigend. Minutenlang sta je te wachten met je ogen op een licht. Als ik denk dat het kan, negeer ik het rode licht en steek over.
De jeugdherberg, waar ik slaap, staat drie kilometer van het centrum. Een saai, sfeerloos gebouw. De kamers zijn doeltreffend, geen centimeter teveel. Wel met eigen toilet, douche en waarachtig is er nog ruimte voor een wasbak. Eenmaal binnen is het contrast met de dag wel erg groot. Het is zo stil in mijn kamer. Ik doe mijn sandalen aan en ga de straat weer op, onderweg naar het centrum. Een warme wind komt me tegemoet. Al snel zakt de energie weg en ik keer weer om. Terug in mijn kamer gooi ik de ramen wijd open en laat het geluid van de stad binnenkomen. Tot laat wordt er ergens nog gefeest, het werkt slaapverwekkend…
Wat kom je toch een fijne lieve spontane mensen tegen lieve Vronie, dat zal je toch enorm steunen en geeft je energie. Lieve groetjes van ons
Wat beschrijf je alles prachtig en beeldend. Mooi zo met je mee te kunnen wandelen.