26 juli 2023. Als ik uit het raam kijk zie ik een dikke grijze lucht maar het is nog droog. Ik laat Rossella en Mario achter bij de ontbijttafel. Als ik even uit het raam kijk, zie ik dat de droge periode van korte duur is. Nog in de eetzaal open ik mijn rugzak en haal alle regenkleding eruit. Als eerste doe ik mijn beenkappen aan, ik kan het mijn voeten niet aandoen om weer nat te worden. Ik doe de oranje rugzakhoes om mijn rugzak en daarna mijn regencape over alles. Ik speel helemaal op safe. Mijn voeten zijn weer herstelt, de eeltlaag is blijven zitten. Door de Gehwolzalf glibberen ze lekker in mijn sokken, eigenlijk zijn ze redelijk verslaafd aan deze crème.
Als ik in de hoofdstraat loop, komt er een man in korte broek naast me lopen. Vanonder zijn paraplu vraagt hij belangstellend naar mijn doel. Ik vertel enthousiast dat ik de Via Francigena loop en dat ik vandaag naar Jougne loop. Hij kijkt ma lachend aan en zegt: ‘Dan moet je de andere kant op hoor.’ Ik schiet in de lach en denk bij mezelf: Veronique toch!
Snel keer ik om. Ik bestudeer de route opnieuw en ga onderweg. Het blijft lastig, ik heb meteen al ruzie met de aanwijzingen van Ben. Ik leg Organic Maps erover en kom zo toch op de juiste route. Inmiddels zit de regencape al achter mijn hoofd. De beenkappen hou ik aan, ik ben te lui om ze steeds aan en uit te doen.
De route gaat over een sterk stijgend bospad door alle regen is het erg glibberig, mijn stokken verrichten belangrijk werk. De hakken van mijn schoenen zijn al aardig afgesleten maar verder is er nog een goed profiel onder mijn schoenen en daar ben ik nu maar wat blij mee. Soms kan ik de bagger nauwelijks ontwijken, dikke kluiten vette aarde hangen onder mijn zool. Ik vraag me af wat is erger is, stijgen of afdalen. Terugglijden als je omhoog gaat of uitglijden als je, net als met skiën in dit geval de schoen een eigen weg gaat. Ik probeer beide te voorkomen. Terwijl ik zo bezig ben, hoor ik hoe het geluid van de stad naar de achtergrond raakt en overgenomen wordt door de vogels en het klateren van de rivier La Doubs. De rust keert terug in de natuur.
Het water van de rivier is glashelder, rustig stroomt het aan mijn voeten voorbij. De bodem, die bestaat uit wat grijzige keien, is zichtbaar. Opeens zie ik een vis. Een transparant beestje in de kleuren van de keien. Als ik nog beter kijk, zie ik er nog meer. Rustig zwemmen ze rond de keien.
Het eerste dorpje is Le Frambourg. De Zwitserse invloed wordt steeds groter, het la douche France is helemaal verdwenen. Bij de bakker ga ik naar binnen je kan hier ook iets drinken. Ik bestel een eclaire en koffie met melk en suiker. Aan een tafeltje zit een meisje en naast haar staat een flinke rugzak. Ik ga bij haar zitten. Anne, zo heet ze, volgt een GR route. ‘Het valt niet mee’, zegt ze, ‘ik heb nieuwe schoenen en mijn rugzak is te zwaar.’ ‘Maar ik stop niet’, zegt ze. Ze wrijft over haar mooi gezichtje bij die woorden en voelt verlegen even aan de klemmetjes waar ze haar haar mee heeft vastgezet.Ze slaapt in een tent. ‘Het was zo koud vannacht’, vertelt ze verder. Ik kijk eens naar haar, ze heeft iets kwetsbaars maar daarnaast ook een doorzettingsvermogen die ik bewonder. Als mijn eclair in mijn maag zit en de koffie erbij ga ik weer verder. Anne zweeft nog een tijdje mee in mijn gedachten.
Het volgende glibberige bospad dient zich aan, al mijn concentratie is nodig. Gestaag stijg ik door een geultjespad. Ik dank de hemel dat het nu niet regent, ik had tegen al dat water van boven op moeten lopen. Steeds vaker kijk ik op dorpjes neer. Château de Joux, die eerder nog hoog boven me uit torende, heeft het van mij verloren. De rollen zijn omgedraaid. Nu ben ik degene die op het Château uitkijkt.
En zo stijg ik door. Na Les Fourgs kom ik op 1200 meter hoogte waarna de daling wordt ingezet. Als het lunchpauze is zet ik mijn esbitkeukentje op een steen midden in een weiland. Ik kijk om me heen. Ik ben omringd door de bergen van de Jura, prachtig groen en begroeid met bossen. Ik hoor bellen van de milkakoeien ook al zie ik ze niet. Hoog boven me zweeft een buizerd. En ik zit hier, met een plastic beker met oploskoffie in mijn hand. Weer komt dat onwezenlijke gevoel boven, ben ik het echt die hier zit? Het onwezenlijke maakt plaats voor een diep geluksgevoel. Ik voel me bevoorrecht om hier in deze bergweide te mogen zitten.
De laatste kilometers gaan richting het dal. Aan mijn rechterhand loopt in een golvend weiland een boer achter zijn milkakoeien. Wie weet hoever hij geweest is om ze te halen. In een vloeiende beweging lopen de koeien achter elkaar richting de stal, zachtjes klingelen de bellen. Aan mijn linkerhand draait een trekker, al grasmaaiende, rustig zijn rondjes. Niks geen grote landbouwmachine die tien meter of meer tegelijk maait. Wat een vrede…
Jougne is in de winter een mooi skigebied. Een echtpaar die me aanhoudt, en naar mijn wandeling vraagt, vertelt erover. Ze wijst me naar de skihellingen en de liften die nu niet gaan. ‘We hebben sneeuw van november tot april’, vertelt ze. Ze wijst naar een baan, naast ons, voor cros-skiën. Ze is trots op haar omgeving merk ik.
Op een bankje zie ik Roccella en Mario zitten, samen lopen we verder. Bij Jougne verlaat ik de route. Ik ga naar het adres van de vriend van Enzo. Als ik aanbel komt er een sympathiek ogende jonge man aan de deur. ‘Ik ben Veronique’, zeg ik en laat hem het briefje zien wat Enzo heeft geschreven. Hij lacht en ondertussen wrijft hij met zijn hand over zijn lange zwarte baard. Naast Romain, want zo heet hij, komt een grote witte, harige hand staan. Gastvrij gaat de deur wijd open en hij gaat me voor naar de tuin. Mijn ogen maken overuren want wat ik zie slaat alles. Nog nooit heb ik zo’n smerig huis gezien. Hij gaat me voor naar de tuin, wat ik daar zie is bijna nog erger. Ik hoop dat ik het niet heb laten merken want hij is zo gastvrij. Hij kijkt zo blij. Hij gaat me voor naar de badlaken en het toilet. Het is dat ik Uganda gewend ben en zelfs daar is het nog beter. Ik mag alles gebruiken. Hij vraagt of ik eten mee heb voor vanavond en anders mag ik alles pakken uit de keuken. ‘Ik moet even weg’, zegt Romain, maar ik ben zo terug.’ De hond blijft binnen en ik begin een plekje te zoeken wat het minst is begroeid met hoog onkruid en waar zomin mogelijk hondenstront ligt. Met een stukje plastic haal ik twee drollen weg en trek wat grote onkruiden weg. Hier zet ik mijn tent. Mijn rugzak durf ik niet op te tegels te leggen want die liggen vol met witte plukken hondenhaar. Ik leg hem in één keer in mijn tent. Uit zijn schuur haal ik een stuk hout zodat ik een beetje schoon in de tent kan komen. Ik hou het gaasdoek goed dicht want het wemelt hier van de mieren en niet van die kleintjes, de eerste had zich al binnengewerkt. Er staat ook een zwembad in de tuin. Als ik er een blik inwerp gril ik, het water heeft inmiddels een bruine kleur gekregen. Ik moet me door de schuur werken, om een motor heen en vervolgens door nog andere vertrekken vol met vuil en spullen. In een tussenruimte staan wasmanden vol gepropt met wasgoed. Ergens hangt van alles aan een lijntje. Ik vraag me af of Romain enig idee heeft wat waar is. In de badkamer zoek ik een stukje op de tegels waar ik kan en wil staan. Ik stap over vieze sokken en onderbroeken heen. Volle asbakken staan op de rand van het bad samen met flessen alcohol. Het water is heerlijk warm en het is fijn om na een lange dag te douchen. Op mijn sandalen ga ik weer terug en duik in mijn tent. Ik warm mijn meegebrachte maaltijd op mijn eigen fornuisje. Daarna ga ik lekker in de tent zitten lezen. Ik heb het naar mijn zin en moet eigenlijk lachen om de ongelooflijke chaos hier. Als de zon weg is koelt het opvallend snel af. Met een lange broek, twee shirtjes, fleecevest, sokken aan en de buff als muts kruip ik in mijn slaapzak. Ik heb de aluminiumdeken onder mijn luchtbed gelegd en mijn rugzak voor de tentopening. Mijn ogen worden snel zwaar. Nog één idee om de kou te weren komt boven: zo nodig kan de regencape als extra deken dienen…
Geweldige gastvrijheid weer, goed dat je zo flexibel bent.