20 augustus 2023. Ik had een heerlijke slaapplaats en ik had heerlijk kunnen slapen. Beide ramen stonden wijd open om zoveel mogelijk frisse lucht op te vangen. Na een uurtje werd ik wakker van een vreemd geluid boven me. Ik zag in het licht van de straatlantaarns iets heen en weer gaan. Met korte schichtige bewegingen vloog het heen en weer. Een vleermuis, die keer op keer hoog tegen het plafond tussen de balken zijn weg zocht. Ik verwachtte dat hij ieder moment door het open raam weer zou verdwijnen. Maar hoe lang ik ook wachtte, hij bleef onrustig heen en weer gaan. Zijn vliegbewegingen werden ook lager. Leek ik wat vogelpoep te voelen op mijn been? Ik dacht aan mijn vorige ervaring met een vleermuis. Dat was in Uganda in Kiynga. We waren bij Piet Kok. De logeerbedden waren keurig opgemaakt met roze lakens. Ik tilde het bovenlaken op om ertussen te kruipen. Bij het optillen hoorde ik geritsel tussen mijn lakens. Een hagedis dacht ik en tilde het laken nog hoger op om hem weg te jagen. Het beest kroop dieper, weg van het licht. Toen ik beter keer, zag ik twee kraaloogjes en de typerende vleugels en poten. Een vleermuis tussen mijn lakens! Ik weet dat ik met het laken dat beest gepakt heb en met één beweging de deur uit gegooid heb, waarna het beest de vrije lucht weer uitkoos.
Uit voorzorg trok ik vannacht mijn slaapzak over me, hoe warm dat ook was. Moe van het volgen van zijn bewegingen, ging ik op mijn zijde liggen. Maar hoe ik ook lag de fladdergeluiden hielden me wakker. Ten slotte pakte ik mijn iPhone en zocht muziek op. Met één oortje in luisterde ik naar iets anders. Het werkte, ik werd wakker om vijf uur, bijna tijd om op te staan.
Als ik uit het raam kijk zie ik de Apennijnen de horizon beheersen. Ik kijk eens naar ze en denk: als mijn ontbijt op is ga ik er weer in. Vandaag is het nog net niet de dag van de pas maar het er zo dicht bij te zijn is al euforisch. Samen met Tania en Matheo hebben we een slaapplaats gereserveerd in een ostello ruim twee kilometer vóór de pas.
Was het gister veel bos is het vandaag de dag van de dorpjes. De zon werpt zijn stralen aan de overkant van het dal. Ze zetten een kerkje, boven op de top van een berg, volop in het licht. Het is net of er een lichtje aangaat, datzelfde kerkje had ik anders niet gezien. Rustig stijg ik verder richting de 950 meter. In het dal is er nog een lichte laag mist, de zon is daar nog niet geweest. Ontspannen ga ik omhoog en weer omlaag. Op deze zondagochtend is het stil in de dorpjes, de sfeer is vriendelijk.
De verstilde dorpjes zien er verzorgd uit, rode geraniums hangen aan de balkons. Na ongeveer zeven kilometer kom ik in Castellonchio. Ik kom boven in de straat binnen. Ik stop met lopen en kijk naar beneden, mijn ogen gaan over de huizen dicht tegen elkaar gebouwd. De met ronde keitjes bestraatte weg ertussen. Ik kijk tegen een zee van bloemen aan. De blauwe lucht omspant het geheel.
Genietend zet ik mijn eerste stappen naar beneden. Hoor ik iets? Ik kijk rond en zie niets. Weer hoor ik wat. Nu kijk ik naar boven, boven me staat een vrouw in haar nachtjapon op het balkon, verborgen achter de geraniums. Een witte labrador ligt aan haar voeten. Ik groet haar met een : ‘Bon giorno.’ Haar bruine ogen lachen me toe. Weer hoor ik roepen en nu ook tikken tegen een raam. Aan de overkant van het straatje wenkt een andere vrouw me. ‘Café,’ roept ze? En ze herhaalt en maakt de beweging van een kopje koffie in haar hand: ‘Café.’ Ik kijk eens naar de andere vrouw met de hond en moet vreselijk lachen. Wat is dit voor iets leuks. Vervolgens knik ik heftig ja naar de vrouw achter het raam. Ze komt naar beneden en opent de deur voor me. Nu roept ze ook naar boven: ‘Carla, kom koffie drinken.’ Carla aarzelt nog even want ze is nog in haar nachthemd. ‘Kom Carla,’ roep ik nu ook, oh wat geniet ik al op voorhand van dit koffieuurtje.
Ik ga achter de vrouw aan de trap op. Ondertussen geef ik mijn ogen goed de kost, ik heb steeds al willen weten hoe ze hier wonen, achter de dikke muren in die smalle straatjes. Boven zie ik een bank, een smalle lange kast die naast het trapgat staat, een aanrecht en een vierkante tafel met drie stoelen. Er is boven de keuken nog een slaapkamer en eronder is nog een vertrek . Het is brandschoon. Mariëlle, want zo heet de andere vrouw, is een vrolijke, goedlachse vrouw met halflang blond haar. Ze loopt ook ontspannen rond in haar blauwe streepjes nachthemd. Ze geniet net zo hard als ik van dit bezoekje. Even later komt Carla met de hond boven, ze draagt nog steeds haar lichtroze nachthemd. Carla spreekt Engels en dat maakt dat we alles aan elkaar kunnen vragen. Tussendoor doet Google Translate zijn werk. En de foto’s hebben geen woorden nodig. Carla woont de helft van de tijd in het dorpje en in de winter in Milaan. Haar man is een paar jaar terug overleden, net als de man van Mariëlle. Opgewekt vertellen ze over hun weduwschap, even verderop woont er nog een vertellen ze lachend. ‘We noemen het hier al de weduwstraat,’ zegt Mariëlle. Ik geniet van hun opgewekte karakter. Carla heeft een grote tuin achter haar huis. ‘Te groot,’ zegt ze, ‘de herten eten van de rozen.’ De hond wordt ondertussen door Mariëlle vol gestopt met koekjes. ‘De hond heb ik gekocht toen mijn man is overleden,’ vertelt Carla. Ik kijk in haar bruine ogen en zie dat ze hem mist. De goedlachse Mariëlle vertelt even later ook kort over de ziekte van haar man voor hij stierf. Beide hebben ze ondanks het verdriet een levenslust waar ik zo blij van word. Dit kleine wereldje vullen ze met postitieve dingen. Voor boodschappen, voor de dokter, ze moeten voor alles naar Berceto, een stadje vijf kilometer verderop. Zo lang ze nog zelfstandig zijn kunnen ze blijven want beide hebben ze kinderen maar niet in de buurt.
De koffie pruttelt voor elk kopje in het speciaal pruttelpotje. Mariëlle is er druk mee. Ik gooi een flinke scheut bergmelk door mijn koffie, zo smaakt het prima.
Na een uurtje moet ik met echt losscheuren, wat zou het leuk geweest zijn om hier een paar dagen te blijven. Mariëlle en Carla in hun nachthemd ze zitten voor altijd in mijn hart. Het is lastig omschakelen maar wandelen.
In Berceto is het gezellig druk, de terrasjes zijn vol. Ik drink mijn cola en trek verder. De temperatuur begint op te lopen, ik wil van de straat.
Als ik het bos uitkom ga ik in een soort automatisme richting de pas. Ik ben eigenlijk teleurgesteld dat het een gewone asfaltweg is. Het Geen moment komt het in me op dat de ostello wel eens de andere kont op kan zijn. Als ik de aankondiging van de pas op een bord zie staan ben ik nog niet gealarmeerd. Pas als ik bij de pas ben, begint er iets te gebeuren in mijn hoofd. Nergens zie ik een ostello. Ik ga een winkeltje met souvenirs binnen en vraag ernaar. ‘Twee kilometer lopen,’ zegt de man. Ik kijk hem niet begrijpend aan. Hij wijst met zijn arm naar de richting waar ik vandaan ben gekomen.
Opeens begint er me iets te dagen, nu weet ik waarom ik niets gezien heb. Ik ben uit het bos vandaan de verkeerde kant op gegaan. Het is weer zover, Vronie toch. Maar ik laat me niet kennen en ik keer me op mijn hakken om. Zo snel als mijn voeten willen ga ik over het afvalt terug.
Bijna een uur later als ik gewild had kom ik bij de ostello. Tania en Matheo zitten buiten. Jullie mogen niet lachen zeg ik, ik heb de pas al gezien. Schaterend hangen we in onze stoelen, om het te vieren haal ik bier. De schaterlach gaat over in een sfeer van respect en warmte als Tania haar hart lucht over alles wat ze al heeft meegemaakt in haar jonge leven. De sfeer van vertrouwen maakt ons open. Hoe het komt weet ik niet maar opeens komt het verhaal over de de baby die zo dramatisch overleed over mijn lippen…
Oh wat enig, koffie met de buurvrouwen in nachthemd! Ik zag het voor me, heerlijk. Nog een paar weekjes lieve Vronie!
Vronie, Vleermuizen, wat een rare beesten. De koffie van de dames vergoed weer veel. Hup de pas er weer in! groetjes Ans.