Zes zusters Bénédictines…

15 juli 2023.  Toen ik gisteravond in de tent kroop, zag ik dat hij vol met springende beestjes zat. Meteen wist ik ook hoe het kwam.  Bij het opvouwen van de tent, in de tuin van Christine, had ik het gaasdoek niet dichtgeritst. Elk beestje wat zich op dat moment op de buitenkant bevond kon zo zijn weg naar de binnenkant van de tent vinden. Het gaasdoek, waarmee ik de binnentent afsluit is zo fijn dat zelfs het kleinste miertje er niet door kan.  Voordat ik mijn rugzak erin durfde te zetten ging ik eerst op jacht en heb alle springende donkere beestjes ter grootte van één a twee millimeter met mijn vingers gevangen en eruit gegooid.  Daarna durfde ik pas mijn spullen erin te zetten.

Ik word laat wakker, rond zeven uur. Ik heb uiteindelijk redelijk geslapen. Het is de eerste nacht dat ik het niet koud had. Mijn broek, die ik aangehouden heb, is nog net zo klam als toen ik ging slapen.

Als ik uit de tent kom zie ik een zwarte dreigende lucht aankomen. Zo snel mogelijk pak ik alles in en ga onderweg voor de laatste kilometers naar Châteauvillain, ik hoop daar te zijn voor de onweersbui losbarst.  Het dondert rechts achter me en ik zie daar de lichtflitsen naar de grond gaan. Ik hoop dat ik de bui wat ontwijk want ik loop de andere kant op.

Van verre zie ik al andere lichten, deze lichten wekken hoop.  Het zijn de woorden Lunchroom en Boulangerie, met grote lichtgevende letters staan ze op de voorgevel. Blij open ik de deur en kijk rond. Een heerlijke geur van etenswaren komt me tegemoet. Het lijkt wel een lunchroom met al die leuke zitjes en ik zie dat je zelfs frieten kan bestellen. Een Eldorado aan de rand van de stad.

Gretig gaan mijn ogen over al die heerlijkheden, het water loopt me in de mond er is zoveel keus, wat moet ik toch kiezen?  Tot mijn blijdschap kan je hier ook verse salades kopen, een verademing na al dat brood. Ik kies een cesarsalade en een broodje gezond. Die gaan in mijn rugzak voor later op de dag. Nu wil ik graag een koffie en een koffiebroodje. Ik ga met mijn vol geladen dienblad naar een zitje. Daar zie ik een pelgrim zitten, wat een verrassing. Hij kijkt niet uitnodigend daarom vraag ik toch maar of hij het goed vind dat ik ook aan deze kant kom zitten. Het is een Belg. Ik vraag of hij Vlaming is maar eigenlijk weet ik het antwoord al, Vlamingen hebben zo’n schattig accent, dat mis ik hier. Hij vertelt dat hij is begonnen in zijn woonplaats Brussel, dat zegt genoeg. Ik vraag waar hij vannacht geslapen heeft, hij wuift wat vaag met zijn hand en zegt:’ Oh, een kilometertje terug, ik hou niet van reserveren.’ Ik laat het hierbij. Onopvallend bestudeer ik zijn rugzak en ik zie dat hij óók een tent meedraagt.

Als ik terugkom met een tweede kopje koffie is hij verdwenen. Nee, hij is zeker geen Vlaming, die zullen nooit weggaan zonder te groeten. Peinzend denk ik: misschien is hij wel op de vlucht voor de zweetgeur die ik verspreid.

Terwijl ik de koffie drink en het broodje eet,  laad ik de batterij van mijn telefoon op. Ik probeer nog een aantal keren het klooster van de zusters van de Bénédictines te bereiken. Zij zijn eigenlijk de enige mogelijkheid nog voor vanavond. Alles is weer eens vol. Ik besluit, dat als ik geen gehoor krijg bij de zusters ik de etappe naar Leffonds gewoon loop. Als ik daar ben, ga ik vragen naar een kampeerplaatsje.

Gelaten kijk ik door het raam naar buiten, ik zie de lichtflitsen gaan. De ruitenwissers op de auto’s doen hun werk.

Als na een half uurtje het weer buiten beter wordt, besluit ik te gaan. In een opwelling bel ik nog één keer naar de zusters. Een vriendelijke stem neemt de telefoon aan. Ik krijg het er warm van, ik voel een blijdschap van binnen opborrelen, alles sombere gevoelens waar ik gister zo mee heb geworsteld zijn in één keer opgelost. Ik wil het wel schreeuwen: ‘ Ik ben welkom.’ In het korte gesprek wordt mij een diner en een ontbijt beloofd. De zojuist gekochte salade kan nu als lunch.

Stralend groet ik het vriendelijke personeel en ga onderweg, ik verlaat hiermee het pad van Ben. Ik bel snel naar huis en roep juichend door de telefoon: ‘Ik slaap bij de zusters.’  Ik merk dat ik weer spontaan kan zijn. Als het niet goed met me gaat ben ik net een dier, dan sluit ik me af en wil ik niemand zien. In dit geval betekende het dat ik de appjes niet beantwoorde. Dan heb ik genoeg aan mijn eigen piekergedachten.

De eerste uren loop ik door het bos. Al die uren zie ik niemand. Als ik honger krijg eet ik mijn salade met mijn rug tegen een boom. Voor het tweede gedeelte van de wandeling kies ik de openbare weg, de dorpjes. Langzaam begint de omgeving te veranderen. Heuvels, begroeid met dichte bossen. De wijngaarden laten zich niet meer zien.

Stug ga ik door. Ik wil zo snel mogelijk bij de zusters zijn, ik wil maximaal genieten van het verblijf. Het onweer blijft me de hele dag min of meer achtervolgen en zo af toe valt er een regenbui uit de lucht. Het is allemaal goed te doen. Als ik nog een paar kilometer heb te gaan, haalt het onweer mij luidkeels in. De donder rolt over me heen en de lichtflitsen zijn opeens links voor me. Ik ga door en ik hoop dat ik het dorp Saint Loupe sur Aujon, waar de zusters wonen, eerder bereik.

Opeens barst een heftige bui los, regendruppels van wel twee centimeter dik vergezeld met hagelstenen komen uit de lucht. Ik hol naar de overkant van de weg en schuil daar onder de de bomen. Peinzend kijk ik naar het water-hagelgeweld en vraag me af of ik mijn regencape aan zal doen of de bui hier afwachten. Opeens komt er door de witte muur van water een witte auto die vlak voor mij stopt. Ik zie een arm de deur opengooien en vervolgens steekt een hand uit en neemt mijn wandelstokken over. Ik werk mijn inmiddels drijfnatte rugzak in de auto en kruip ernaast. Ik zie een stel spontane, vriendelijke, bruine ogen.  Ik kijk eens om me heen, mijn natte rugzak kan hier geen schade aanrichten. De auto is een puinhoop van sigarettenpeuken, stof en gereedschap. Hier is onze auto thuis heilig bij. ‘Waar moet je naar toe’, vraagt de man. Ik vertel dat ik naar de zusters wil. Drie minuten later draait hij de poort in, hij weet hier feilloos de weg. ‘Ik heb als kind hier les gehad’, antwoord hij op mijn verbaasde blik.

Hij loopt met me mee naar de ingang. ‘Ik ben Veronique’, stel ik mezelf nu maar eens voor, daar was tot nu toe nog geen tijd voor geweest. ‘Philippe’, antwoord hij.  Met onze ogen over het prachtige, grote gebouw praten we nog  heel geanimeerd. Ik bedank Philippe  voor zijn spontane actie. Maar hij blijft staan en praat gewoon door. Opeens verschijnt er een lieve gestalte in een zwart-witte lange pij, aan de zijkant hangt een rozenkrans in een reuzenuitvoering. Ze heeft me zien komen en komt me halen. Philippe richt nu zijn woord tot de zuster en vertelt dat hij hier als kind naar school ging. Ik luister naar ze en wip van mijn ene been op de andere. Ik wil mijn rugzak wel eens kwijt en richt me tot zuster Narcissa. Voor ik wegloop bedank ik Philippe weer. Hij zegt: ‘Ik hoop je weer te zien.’ Bij die woorden schiet ik in de lach en weet nu waarom hij zo aarzelde. Lachend antwoord ik: ‘Ik denk het niet.’  Inderdaad, morgen gaat mijn pad weer verder. Zuster Narcissa, ze komt uit Equtor, is een schatje. Ze brengt me naar mijn kamer. Ze wil mijn kleren wassen, ze wijst waar ik straks kan eten. Ik mag alles gebruiken in de keuken.  Tenslotte wijst ze me de douche. Genietend kijk ik rond, wat een feest hier te zijn.

Schoongewassen loop in een rondje door het dorp. Klokslag zeven uur wordt mij een warme maaltijd gebracht. Zuster  Narcissa blijft gezellig kletsen. Moeder overste komt er ook bij om mij een “tampon” te geven. ‘De mooiste’,  zegt ze trots. Ook heeft ze voor mij een kleine medaillon, om mij te beschermen op mijn weg naar Rome. Als ze hoort dat ik de vorige nacht in het veld had geslapen roept ze ontsteld: ‘Je hebt veel meer bescherming nodig.’ Met wapperende rokken loopt ze weg en komt terug met een grote sleutelhanger met daarop een  christusfiguur. In haar hand heeft ze ook een zakje zout. ‘Dit is heilig zout’,  zegt ze, ‘als je weer in je tent moet slapen moet je op elke hoek van de tent een beetje zout leggen, dan ben je veilig’, besluit ze. ‘Ook in andere gevaarlijke situaties kan je het gebruiken.’ Ze pakt een beetje zout uit het zakje en strooit alvast wat over mijn eten. Als ze weer weg is pak ik het zakje en lees wat ze erop geschreven heeft: exorcised salt. Het doet me heel erg sterk denken aan zwarte magie Ik moet grinniken en denk: ik wist niet dat de katholieke kerk  hier ook aan deed.

Om half acht gaan alle zusters naar de kapel voor de dagsluiting. Ik tel: een, twee, drie, vier, vijf, zes! Slechts zes zusters in dit immens grote gebouw.

Ik luister naar de heldere stemmen en denk aan het voorrecht hier te zijn. Na afloop loop ik naar het Mariabeeld. Zoals altijd doe ik het ook nu. Een kaarsje bij Maria voor al die mensen die het hard nodig hebben. Voor mijn ouders, voor de te jong overleden mensen en ik denk aan Wendy. Maar vooral brand ik hem voor die vreselijke lieve zusters hier die mij op handen dragen. Die elke zorg van me weg willen nemen…

3 gedachtes over “Zes zusters Bénédictines…

  1. Ik heb net je boek over de 88-tempelroute in Japan ‘verslonden’ en nu lees ik elke dag je belevenissen op weg naar Rome. Dat is GENIETEN.

  2. Lieve Vronie, wat tref je veel slecht weer. Gelukkig word je toch beschermd en kom je iedere dag weer veilig aan. Je ontmoet zulke mooie lieve mensen die je dag weer goed maken. God zegene je op je reis. Dat het vanaf nu maar mooi weer mag worden!

Geef een reactie